Kunstenaars en de vakbond


Binnen de FNV vertegenwoordigt de Kunstenbond sinds 2016 de belangen van kunstenaars en creatieven. De aanloop er naartoe is een lange geweest omdat kunstenaars eigenlijk vooral individualisten zijn. Toch is het gelukt ze in beweging te krijgen.

Standsbesef belemmert kunstenaars vaak om vakbondslid te worden

‘Het ergste kwaad dat een vakvereeniging kan stichten is wel dit, dat zij proletariërs tracht te maken van hen die bestemd zijn zich de koning te rijk te voelen. Geen loonsverhoging door deze staking afgedwongen zal aan de kunstenaars van het toneel vergoeden wat zij aan zichzelf misdeden, toen zij zich plaatsten op de rang van de handwerksman.’

De bekende schrijfster Top Naeff (1878-1953) had weinig op met een vakbond voor (toon)kunstenaars. Toch is de vakbeweging al decennia betrokken bij mensen die in hun levensonderhoud voorzien door te acteren, muziek te maken, te tekenen, beeld te houwen of door tal van andere kunstactiviteiten. Maar anders dan in andere beroepen, is het vak van kunstenaar hybride. Soms is men zelfstandig beoefenaar en soms opereert men in loondienst. Dat is nu zo, en dat was vroeger zo. De oproep van vakverenigingen om zich te verenigen was, en is, onder kunstenaars meestal aan dovemansoren gericht. Bonden hebben desondanks ook in deze sector geregeld collectief actie gevoerd voor loon- of pensioenregelingen. De individuele kunstenaar is namelijk niet altijd opgewassen tegen de macht van opdrachtgever of werkgever.

Lees lange versie

Tot het begin van de negentiende eeuw werd creativiteit vooral ingezet in nuttige of didactische ambachten. Bijvoorbeeld om kerkelijke en adellijke eigendommen te verfraaien of wijze maatschappelijke lessen te verspreiden. Pas vanaf de negentiende eeuw vatte het idee post dat kunst een esthetische waarde in zichzelf heeft. Ondanks het stijgende aanzien van het vak waren er genoeg redenen voor onvrede en verzet, zoals de soms schandalige boetebepalingen in contracten. Maar het individualisme van veel kunstenaars maakte het moeilijk om de krachten te bundelen in vakverenigingen. Toch werden al vroeg pogingen daartoe ondernomen. Zo was er in 1894 de Amsterdamsche Toonkunstenaars Vereeniging. Mannen als Polak en Van der Goes traden op als hun mentor. Zij benadrukten het belang van organisatie van het ‘artistieke proletariaat’.

 

Het belang van het organiseren van het ‘artistieke proletariaat’

Eigenzinnige types

Kunstenaars zijn door de bank genomen eigenzinnige mensen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het federatieve karakter van de Algemeene Nederlandsche Toonkunstenaars Vereeniging (ANTV), die in 1909 voortkwam uit het samengaan van de Amsterdamsche Toonkunstenaars Vereeniging met andere, kleinere organisaties. De federatie was een organisatievorm die door de moderne vakbeweging van Polak en de zijnen juist werd afgewezen. Daar was het centralisme wat de klok sloeg. Het duurde tot 1919 bij de oprichting van de Nederlandsche Toonkunstenaars Bond (NTB) voordat de moderne beginselen ook bij de creatieve beroepsgroep meer vaste voet aan de grond kregen. De NTB was qua structuur een moderne vakbond in de geest van Polak. Maar omdat ze bang waren dat de sector als geheel de bond niet serieus zou nemen, sloot de NTB zich niet aan bij het NVV. Dat gebeurde pas in 1941, onder dwang van de bezetter. Inmiddels is de NTB sinds 1964 weer een onafhankelijke organisatie, die voor de helft uit zelfstandige muzikanten bestaat.

Ook voor variétéartiest en buffetjuffrouw

In tegenstelling tot veel andere beroepsbeoefenaren, legden kunstenaars meer nadruk op de inhoud van hun vak, het geestelijke aspect. Dat belette de vakbond niet om ook op te komen voor de materiële belangen van de leden. Die belangenbehartiging kwam prominent naar voren tijdens de Eerste Wereldoorlog. Toen de oorlog uitbrak, werden gages van kunstenaars verlaagd. Maar toen na enige tijd de bedrijfstak weer vette winsten maakte, waren werkgevers niet van plan om de uitoefenaars daar ook van mee te laten profiteren. In 1916 richtten vakbroeders daarom de Nederlandsche Centrale Artisten Vereeniging en de Nederlandsche Bond van Theater- en Bioscooppersoneel (NBTBP) op. Ook variétéartiesten, buffetjuffrouwen en technici hadden daarmee hun bonden.

Twee jaar later sloot de NBTBP, inmiddels omgedoopt tot Bond van Geëmployeerden in het Kunst- en Amusementsbedrijf, zich aan bij het NVV en riep de andere kunstenbonden op haar voorbeeld te volgen. Dat had de nodige voeten in de aarde. Het standsbesef van de ‘echte’ kunstenaars weerhield hen zich aan te sluiten. Hoewel dit standsbesef een belemmering was om in een grote bond op te gaan, wilde het niet zeggen dat muzikanten en toneelspelers niet staakten als pressiemiddel.

1918: muzikanten staken

Zo staakten in 1918 de muzikanten van het Amsterdamse Rembrandt theater voor hoger loon. Een actie die aanvankelijk door de directie werd beantwoord met de opmerking dat mensen die afgezien van wat repeteren ‘slechts drie uur per dag werkten’, geen recht hadden op meer inkomen. Liever dan toe te geven sloot de directie definitief de poorten. Een nieuwe exploitant was trouwens wel bereid op de eisen van de muzikanten in te gaan.

Anno 2017 is de arbeidsproblematiek binnen de kunsten - waar de vakbeweging zich op richt - nog altijd actueel. Daar veranderen organisatorische wijzigingen niets aan.

Muzikanten werken maar drie uur per dag

1920: toneelspelers volgen

Onder leiding van de in 1911 opgerichte Nederlandsche Tooneelkunstenaars Vereeniging (NTKV), gingen toneelkunstenaars de strijd aan voor een goede pensioenregeling. Het NVV adviseerde tegen de staking, maar deze ging toch door. Na een nachtelijke vergadering besloten de leden tot staken, met 146 voor en 30 tegen. Degenen die doorwerkten, zouden hun salaris in de stakingskas storten. In totaal legden ongeveer 300 spelers, vooral Amsterdammers, het werk een maand lang neer. De actie leidde om te beginnen tot een loonsverhoging en uiteindelijk tot oprichting van een pensioenfonds. Maar het betekende, mede door de crisis van de jaren dertig, ook de ondergang van de bond. Die kwijnde langzaam weg: in 1930 had de NTKV 231 leden, vijf jaar later nog maar 165.

Landschap van vakbonden

In 1936 werd ook nog de Algemeene Nederlandsche Bond van Musici opgericht, een NVV-bond die naast de NTB kwam te staan. Het landschap van vakbonden op het gebied van kunst en amusement zag er volgens het CBS op 1 januari 1939 als volgt uit:

(schema)

En dan waren er ook nog De Vereeniging van Leden van het Stedelijk Orkest/ Maastrichtse Orkestvereniging/Limburgs Symphonieorkest (1916), Vereeniging van Orkestleden van het Utrechts Stedelijk Orkest (1935), Vereeniging van Leden van het Residentie-orkest (onb.), Vereeniging van Letterkundigen (1905), Koninklijke Nederlandsche Toonkunstenaars Vereeniging (1875-2015) en de Bond van Orkestdirigenten in Nederland (1928).

Veel bonden, weinig leden

Ondanks hun individualisme waren kunstenaars dus ook voor de oorlog al vaak bereid om zich te organiseren. Wat opvalt zijn de soms zeer lage ledentallen van de verschillende bonden. Vóór de crisis, in de jaren twintig, lagen deze aantallen hoger. Met name de NTB springt eruit met een flink aantal leden. Deze bond stelde zich jarenlang ten doel om alle musici aan zich te binden. Desnoods door een verbod op het werken met ongeorganiseerden. Die aanpak leidde in de jaren twintig echter tot zoveel weerstand dat de bond dit doel liet varen. Dat meerdere confessioneel georiënteerde kunstenaars zich niet wilden aansluiten bij een algemene bond, had hier zeker ook mee te maken.

De Kultuurkamer

De bezetting door de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog had voor de kunstensector ingrijpende gevolgen. Kunstenaars werden gedwongen om lid te worden van de Kultuurkamer. Wie weigerde, werd brodeloos. Degenen die om politieke redenen geen zin hadden in een lidmaatschap werden gelokt met de eerste salarisregeling. Iets waar de kunstenaarsbonden al decennia voor ijverden. Zoals we al zagen, was de bezetting ook reden voor de NTB om lid van het NVV te worden.

Nieuwe kansen na 1945

Direct na de bevrijding was het zaak het vakbondswerk weer op te pakken. Beeldend kunstenaars uit het verzet richtten hun Beroepsvereniging van Beeldend Kunstenaars (BBK) op. De vereniging heeft zich geprofileerd als vakbond voor vooral zelfstandigen, maar is ook een belangenbehartiger van de hele sector tegenover de overheid. Die is sinds de oorlog immers  een belangrijke geldschieter voor de kunstensector.

Ontwikkelingen in toneel

Ook toneelkunstenaars hergroepeerden zich. In juli 1945 stichtten ze de Nederlandse Vereniging voor Toneelkunstenaars (NVT). Een organisatie die stevig inzette op het regelen van een goed contract voor de leden. Een streven dat goed paste in de tijdsgeest van samenwerking tussen de klassen, zoals geregeld in de Stichting van de Arbeid en later de SER. Waar de NVT echter vooral mee te maken kreeg, was de hoogte van subsidies; toneel werd grotendeels bekostigd met overheidsgeld.

…en in muziek

Aan de kant van de musici werden eveneens de nodige organisaties (her)opgericht. Een interessante club was de Federatie van Kunstenaarsverenigingen die ten tijde van de oorlog het leven zag. Dit was minder een vakbond en meer een belangenorganisatie, die zich inzette voor een democratisch kunstbeleid en betere subsidieregelingen.

In 1962 leidde de NTB uit protest tegen de eenzijdige vaststelling van tarieven een boycot tegen de NTS (voorloper van de NOS). Toen de voorzitter en secretaris tijdens onderhandelingen zwichtten voor een voorstel van de tegenpartij, ontstond een intern conflict over de vraag of de twee niet eerst de leden hadden moeten raadplegen. Nadat de NTB Maurice Ferares, criticaster van het officiële beleid, toch weer in zijn functie toeliet, besloot het NVV in 1963 om de NTB te royeren. Het NVV richtte een eigen vakbond op, de Algemene Bond van Kunstenaars (ABK). Dat de verhoudingen tussen beide organisaties verstoord waren, moge duidelijk zijn.

Jaren na deze rel stelden enkele individuele leden voor om één landelijke organisatie voor musici te starten. Bij de eerste de beste bijeenkomst (van maar liefst dertien bonden) kwam het oude leed weer boven. Zolang Ferares lid was van de NTB, wilde de ABK niet fuseren. Omgekeerd was Ferares ook niet happig op een terugkeer in de organisatie die hem en zijn club eruit hadden gegooid. Een aantal deelnemers aan de discussie besloot een eigen fusieplan te maken en ging in 1969 op in de Algemene Nederlandse Organisatie voor Uitvoerende Kunstenaars (ANOUK). NTB boos, ABK van het toneel verdwenen.

Actie Notenkraker

Het verschil van inzicht tussen beide stromingen (NTB en ABK-ANOUK) kwam goed tot uiting in hun reacties op de Actie Notenkraker. Als deel van de roep om meer democratie en macht van onderop, verstoorde een groep demonstranten op 17 november 1969 een optreden van het Concertgebouworkest. Bekende componisten als Louis Andriessen en Peter Schat, maar ook schrijver Harry Mulisch waren onder de demonstranten. Ze vonden weinig weerklank. Al helemaal niet onder de gewone vakbonden. De NTB steunde de vernieuwers wel. De Actie Notenkraker was overigens op 9 oktober voorafgegaan door een soortgelijke actie bij het toneel, de beruchte Actie Tomaat. De vakbeweging bleef in kunstenaarsland in deze periode vooral een belangenbehartiger.

Spreekbuis

In 1976 fuseerden de Algemene Nederlandse Organisatie van Uitvoerende Kunstenaars (ANOUK), de Nederlandse Vereniging van Toneelkunstenaars (NVT), de Beroepsvereniging van Theatertechnici (BTT) en de Beroepsvereniging van Mimebeoefenaars (BMB) tot de Kunstenaarsorganisatie NVV (KONVV). De KONVV had toen 4.000 leden. Medio 1980 fuseerden NVV en NKV tot FNV. De naam van de kunstenaarsbond wijzigde daarna in Kunstenbond FNV.

De Kunstenbond streefde naar erkenning van het kunstenaarsberoep, naar integratie van kunst en samenleving, verdedigde het recht op vrije beroepsuitoefening en ontwikkelde een cultuurpolitiek beleid. De bond was voorstander van wat toen als Brede Vakbeweging werd aangeduid: niet uitsluitend belangenbehartiger, maar ook spreekbuis over andere maatschappelijke kwesties. Zoals bijvoorbeeld de plaatsing van kruisraketten en de strijd tegen apartheid in Zuid-Afrika.

Dans-cao

De belangenbehartiging kreeg in dezelfde jaren een positieve wending. De Nederlandse overheid kreeg namelijk de opdracht ook voor mensen in de gesubsidieerde beroepsgroepen ‘normale’ arbeidsverhoudingen te bewerkstelligen. Een voorbeeld daarvan is de Dans Cao van 1991, die tot stand kwam na een sit-downactie bij het Nationale Ballet.

Sit-downactie bij het Nationale Ballet heeft succes

Net als veel andere bonden had de Kunstenbond FNV het moeilijk, ondanks een groei van het ledental. Daarom werd in 1997 besloten tot een fusie met de Grafische Bond tot FNV KIEM (van Kunsten, Informatie En Media, maar ook om de vernieuwing aan te duiden). KIEM richtte zich met name op de ontwikkelingen in de mediamarkt. Inmiddels is KIEM weer van het toneel verdwenen. De kunstsectoren van KIEM vormden eind 2016 (opnieuw) de Kunstenbond en de overige sectoren de sector FNV Media & Cultuur.

bronnen
  • Piet van Buul (red), 'Kunst en strijd. 100 Jaar kunstvakorganisaties, Kunstenbond FNV: Amsterdam (Speciaal nummer van de Kunstenkrant, april 1994)
  • CBS, Overzicht van de omvang der Vakbeweging in Nederland op 1 januari 1939, ‘s-Gravenhage 1939 Florian Diepenbrock (red), Honderd jaar vakbeweging in de kunsten, themanummer van: Bulletin Nederlandse Arbeidersbeweging , nummer 33 (maart 1994)
  • Florian Diepenbrock, Eensgezinde tweedracht. Organisatievorming van Nederlandse musici in de tweede Gouden Eeuw, 1890-1920, Amsterdam 2007
  • Berend Jan Langenberg, Collectief arbeidsvoorwaardenoverleg in de culturele sector. Het ontstaan van een institutie, Amsterdam 1999
  • Herman Leisink en Jan de Geus (red), Ontkiemt. Vernieuwing en vakbondswerk in Kunsten Informatie en Media, Amsterdam 200
  • Philomeen Lelieveldt, Voor en achter het voetlicht. Musici en arbeidsverhoudingen in het kunst- en amusementsbedrijf in Nederland, 1918-1940, proefschrift Utrecht 1998
  • Bob Reinalda, De Dienstenbonden. Klein maar strijdbaar, Baarn 1985
  • Met dank aan Florian Diepenbrock.