Sport en de vakbeweging


De vakbeweging spreekt vaak schande over te grote inkomensverschillen. Als het om sporters gaat, maken niet veel mensen zich boos over inkomens. Het gaat immers om populaire idolen. Ooit wilden vakbondsmensen dat op een heel andere manier naar sport werd gekeken. Zij stichtten tegen de sportverdwazing in, de Nederlandse Arbeiderssportbond op.

Sportverdwazing en vergaande competitiedrang konden in een ver verleden rekenen op kritiek van de vakbeweging. Toen eind negentiende eeuw veel arbeiders meer vrije tijd kregen, zocht de arbeidersbeweging naar manieren om die tijd op een zinnige manier te vullen. Daarbij dacht men in eerste instantie aan ontwikkeling en cultuur, maar ook lichaamsbeweging werd als een goede tijdsbesteding gezien. De sport zoals die bedreven werd binnen diverse nationale bonden en het hoogste orgaan het Internationaal Olympisch Comité uit 1894, sloot echter niet aan bij de denkwereld van de arbeidersbeweging. De achtergrond van sport was namelijk vaak militaristisch van aard. Zoals bioloog Midas Dekker schreef: ‘Heel het olympisch geweld dat de wereld om de vier jaar platlegt, is ontsproten aan de wrok die Pierre de Coubertin (1863-1937) koesterde jegens de Duitsers die zijn geliefde vaderland in 1870 onder de voet hadden gelopen.’ Ook het competitieve element botste met de solidariteitsgedachte van de vakbeweging.

'Sport leidt tot ‘individualisme, monarchistische propaganda, winstzucht’

In 1926 kwam op initiatief van NVV en SDAP daarom in ons land de Nederlandse Arbeiderssportbond (NASB) tot stand. De NASB stuurde deelnemers naar Internationale Arbeidersolympiades die dienden als tegenwicht tegen de Olympische Spelen. In deze alternatieve sportorganisaties zou een nieuwe en meer hoogstaande manier van sportbeleving tot stand moeten komen. Een die meer in overeenstemming was met de idealen van de arbeidersbeweging. Overigens was deze opvatting voor de SDAP-fractie in de Tweede Kamer geen beletsel om voor subsidiëring van het Olympisch Stadion in Amsterdam te stemmen. De vakbeweging was in deze verdeeld, want van het NVV ging meer enthousiasme uit voor de alternatieve sportbeleving. Dat opvattingen over sport niet consequent zijn, is dus niet alleen iets van onze tijd.

Spelers van het Nederlands elftal brachten in 1934 de fascistengroet

Lees lange versie

Toen de Olympische Spelen van 1920 plaatsvonden, was er geen plaats voor deelnemers uit Duitsland, Bulgarije, Hongarije, Oostenrijk, Turkije en de Sovjet-Unie. De verliezers moest worden ingeprent dat ze de grote oorlog echt hadden verloren en voor goddeloze communisten was al helemaal geen plaats. Tijdens de volgende spelen deden Duitsland en de Sovjet-Unie weer niet mee. Deze houding van het Internationaal Olympisch Comité (IOS) was daarmee een heel andere dan de officiële propaganda de mensheid wilde doen geloven. De Olympische Spelen waren geen terrein van verbroedering, maar juist een van nationalistische heerszucht en rechts revanchisme. De verliezers van de oorlog en de afvalligen moesten hun plaats kennen!

Arbeidersolympiades

Hier tegenover stond de inmiddels vrijwel vergeten Arbeidersolympiade van 1925, die juist wel in het teken stond van de verbroedering tussen de volkeren. Geen vlagvertoon, geen volksliederen en niet de nadruk op een klein aantal uitblinkers. Tienduizenden deelnemers toonden hun kunnen, terwijl voor allen de Internationale klonk. De olympiade gaf de doorslag in discussies die al enkele jaren binnen het NVV werden gevoerd over de vraag of een eigen sportorganisatie moest worden opgericht. Oorspronkelijk leefde het idee dat de jeugdorganisatie van de arbeidersbeweging, de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC), deze rol op zich zou moeten nemen. Sport werd immers vooral beoefend door jongeren, maar de AJC-leiding bleek een iets elitairder opvatting te hebben over jongerenwerk. Sport hoorde daar niet bij. Sterker nog, voetbal werd als een gebrek aan beschaving verbannen uit de activiteiten van deze jonge sociaaldemocraten.

De strijd ging in grote lijnen over de vraag of de arbeidersjeugd beter binnen een eigen sportbond gewonnen kon worden voor de arbeidersbeweging of dat versnippering van de sportbeweging juist vrij baan zou maken voor een verrechtsing van de bestaande, neutrale bonden. Was het niet sektarisch om een eigen bond op te richten, zoals de katholieken voor alles een eigen organisatie in het leven riepen?  Daarentegen meenden anderen dat sport zoals die in de bestaande bonden werd beoefend, het individualisme aanwakkerde en juist daarom werd gesteund door de heersende klasse.

Elitesport

Een ander belangrijk argument tegen de bestaande burgerlijke of neutrale sportbeweging was het klassenkarakter. Van oorsprong waren veel sporten in de negentiende eeuw ontstaan als tijdverdrijf van rijke jongelieden en veel van die sfeer heerste nog binnen de clubs en bonden. Zo liet de roeibond geen arbeiders toe en was het in een aantal organisaties ook voor joden onmogelijk om lid te worden. En als een arbeider dan al lid werd, dan kon hij weliswaar sporten, maar deelnemen aan het bestuur was vrijwel uitgesloten. Het is veelzeggend dat bijvoorbeeld de nestor van de Nederlandse sport, Pim Mulier, van zeer goede komaf was. Maar was dat alles een goede reden om een eigen sportbond te beginnen?

NVV geeft doorslag

Nadat de secretaris van de fabrieksarbeidersbond, A.F. Muller, zich schaarde aan de zijde van de voorstanders van een eigen sportbond, was het pleit snel beslist. Ook al omdat er vanuit de Socialistische Arbeiders Sport Internationale (SASI) op was aangedrongen een Nederlandse bond te stichten.

In december 1926 was het zover.  De Nederlandse Arbeiders Sportbond (N.A.S.B.) werd opgericht met als doelstelling: ‘De bevordering der volkskracht en volksgezondheid, de lichamelijke opvoeding en sportopleiding, door het organiseeren van lichaamsoefeningen op het gebied van vrijwel alle takken van sport, als middel tot lichamelijke en geestelijke vorming zijner leden, zoowel jongelieden als volwassenen van beider geslacht. De bond stelt als basis zijner doelstelling: massa-sportbeoefening. De bond stelt zich op het standpunt van de moderne arbeidersbeweging, zooals dit is belichaamd in S.D.A.P. en N.V.V.’

Vanuit Amsterdam, waar de eerste afdeling tot stand kwam met 54 leden, verspreidde de NASB zich snel over het land. In 1933 waren er 107 afdelingen met bijna zesentwintigduizend leden die zich bezighielden met gymnastiek, zwemmen, voetbal, korfbal, atletiek en nog elf andere sporten. Het aantal leden was indrukwekkend, maar verdween in het niets vergeleken met het totaal aantal georganiseerde sporters. De NASB-leden besloegen daar nog geen tien procent van.


Kameraadschap en gemeenschapszin

Maar deze tien procent was wel bevlogen van een specifieke opvatting over wat sport hoort te zijn. In ieder geval anders dan de gangbare opvatting. Zoals Muller het in een brochure drie jaar later uitdrukte: ‘Ginds: sensatie, rekordjacht, individualisme, monarchistische propaganda, winstzucht en arbeidersvijandelijk optreden. Hier: massa-optreden als hoofddoel, solidariteit, offervaardigheid, kameraadschap en gemeenschapszin.’

Vanuit deze opvatting over sport als een collectieve en kameraadschappelijke bezigheid, reikten de NASB-afdelingen geen prijzen uit voor de beste prestatie. De leer bleek echter anders dan de praktijk, want na enige jaren verschoof deze opvatting. Het bleek niet eenvoudig om tegen de stroom op te roeien. Een stroom binnen een maatschappij die de sport steeds meer omarmde, met al zijn eigenschappen die aan het moderne kapitalisme verwant leken. Daarbij kunnen we denken aan prestatiedrang, competitie, concurrentie, organisatie en reglementering. Kenmerken die de moderne sport die was ontwikkeld uit oude spellen, gemeen had met de moderne industrie.

Deze gedachten waren synchroon aan ideeën die binnen SDAP en NVV leefden. Toch steunde alleen de vakcentrale de NASB, moreel en financieel. De politieke partij bleef zich verzetten tegen het sektarisme van een eigen sportorganisatie.

Een speciale plaats voor korfbal

In 1902 veranderde de Amsterdamse onderwijzer Broekhuysen de regels van een spel dat hij in Zweden had gezien. Korfbal was geboren. Het Amsterdamse korfbal paste ook goed binnen de plannen van de Bond voor Lichamelijke Opvoeding om de jeugd in beweging te krijgen. Deze nieuwe sport waarbij mannen en vrouwen samenspeelden was en is in dat opzicht nog steeds uniek in de wereld. Het was in die zin een vernieuwing die goed aansloot bij de idealen van de sociaaldemocratie. Ook al was er op dit gebied nog een lange weg te gaan. Typerend is trouwens dat ook de christelijken enthousiast waren over korfbal en zelfs een eigen bond oprichtten. De katholieken daarentegen vonden vanwege het gemengde karakter het zedelijke gevaar zo groot dat ze tot de oorlog het korfbal afwezen. Zoals ze ook problemen hadden met de kleding waarin veel NASB-sporters optraden. Leefde bij de NASB het idee dat het lichaam van mannen en vrouwen zoveel mogelijk aan licht en lucht moest worden blootgesteld, de katholieken zagen de blote benen van de meisjes als ‘de gesel der rode zweep’.

Van verscheidene sociaaldemocraten is bekend dat ze zich met enthousiasme op korfbal stortten. Zo richtte de latere PvdA-premier Willem Drees in zijn jonge jaren zelf een korfbalvereniging op en was Hub Vliegen, de zoon van SDAP-voorman Willem Vliegen, jarenlang voorzitter van de Nederlandse Korfbal Bond. Toch bleek deze emancipatorische sport - evenals bij de rest van sportend Nederland - door slechts een tamelijk klein deel van de leden van de Arbeiders Sportbond te worden beoefend. In 1938 deden slechts 305 van de bijna twaalfduizend NASB-leden aan korfbal. Voetbal deed het met 1533 leden weliswaar beter, maar de grootste groepen zaten bij gymnastiek/turnen en zwemmen, respectievelijk 3735 en 3980.

Matig succes

De idealen van de NASB waren mooi en in overeenstemming met de idealen van de sociaaldemocratische arbeidersbeweging. Zo sprak de arbeidersbond zich fel uit tegen de fascistengroet die een aantal spelers van het Nederlands elftal bij de WK van 1934 in Milaan brachten. Maar van principes kun je volgens het gezegde niet eten en ook sporten wordt er niet per se beter van. De aanhang van de bond bleef dan ook zeer beperkt. Als we het ledental van de sportbond in 1938 vergelijken met dat van het NVV (bijna 294.000), dan is duidelijk dat de populariteit niet heel groot was. Hetzelfde gold overigens voor de andere levensbeschouwelijke sportbonden. Tezamen hadden zij slechts een mager aandeel in het totale aantal georganiseerd sportenden. De neutrale sportbonden waren en bleven vele malen groter.

Fusie?

Het matige succes van de NASB was meer en meer aanleiding voor aangesloten clubs om toch aan de burgerlijke competities deel te nemen. Dat werd door het bestuur toegestaan. Maar daarmee werd de bijl gezet aan de wortel van het idee van een onafhankelijke, sociaaldemocratische sportorganisatie en sportbeleving. De socialistische jeugdorganisatie AJC, waarmee de sportbond vanaf het begin min of meer in onmin leefde, zag in de jaren dertig haar ledental eveneens dalen. Dat had te maken met het zacht gezegd elitaire karakter van de organisatie, maar ook met de groeiende werkloosheid. De weg naar fusie tussen beide clubs, die immers vooral jongeren binnen hun gelederen hadden, lag voor de hand. Vanaf 1938 werd daarnaartoe gewerkt en in 1940 zou deze zijn beslag krijgen. Hoewel er na de bezetting in versneld tempo verder aan werd gewerkt, stak de door de bezetter aangestelde NVV-commissaris Woudenberg er een stokje voor.

Nadat het bestuur nog enige tijd hoopte het werk voort te kunnen zetten, kwam toch het onvermijdelijke einde. Voorzitter Muller bestempelde in die periode Woudenberg zelfs tot een echte socialist (!), maar al snel vielen de schellen van de ogen. Exact een jaar na de Duitse inval hief men de NASB op.

Nederlandse Culturele Sportbond

Na de oorlog herleefde het idee van een NASB en richtte men de Nederlandse Culturele Sportbond (NCS) op, maar alle banden met bond en partij werden doorgesneden. Het was gedaan met de aparte sportbeleving binnen de arbeidersbeweging. De NCS bestaat trouwens nog steeds, heeft 200.000 leden, schaamt zich niet voor haar verleden als NASB en omschrijft zichzelf  als: ‘recreatiesportorganisatie voor niet prestatieve sportbeoefening’.

Huidige houding

De houding van de vakbeweging rond sportverdwazing en de vermeende nationalistische en militaristische achtergrond van veel sporten is duidelijk naar de achtergrond verdwenen. Terwijl de NASB zich uitsprak voor een boycot van de Olympische Spelen van Berlijn in 1936, vond de vicevoorzitter van de FNV in 1978 dat een boycot van het WK-voetbal in Argentinië niet nodig was. De huidige sportbond FNV Sport & Bewegen maakt zich vooral zorgen over de salarissen van werknemers bij bijvoorbeeld sportbonden en sportscholen. Maar over de vraag of het aan gewichten hangen om een sterk lichaam te krijgen, wel gezond is, zul je de bond geen uitgesproken mening horen geven. Ook de VVCS, die de cao afsluit voor in Nederland spelende profvoetballers, spreekt zich over dergelijke zaken niet uit. De hoogte van de salarissen is trouwens in de cao niet vastgelegd, maar kan voor sommige voetballers fors oplopen tot boven een miljoen euro. Dat diverse spelers naar het buitenland vertrekken, waar een veelvoud kan worden verdiend, is iets waar het vooroorlogse NVV en de NASB zich waarschijnlijk geen voorstelling van konden maken. Dat ze het zouden afwijzen, lijkt ook duidelijk.

bronnen
  • Midas Dekkers, Lichamelijke oefening, Amsterdam/Antwerpen 2006
  • Hans Dona, Sport en socialisme. De geschiedenis van de Nederlandse Arbeiderssportbond 1926-1941, Amsterdam, 1981 
  • A.F. Muller, Arbeiderssport of burgerlijke sport?, Amsterdam 1929
  • E. Smedes, De socialistische Arbeiderssport-Internationale als waarborg voor de Europese vrede, Amsterdam 1928