Dichter bij de leden
Toen er onvrede ontstond over het optreden van de vakcentrales, startte de metaalbond een experiment met Bedrijfsledengroepen (BLG’s). Zo kon de bond beter peilen wat er onder de leden leefde en kregen de leden meer inzicht in de beweegredenen van de bond om een bepaald beleid te voeren.
Eind jaren vijftig, begin jaren zestig groeide onvrede binnen en buiten de vakbeweging over het optreden van de centrales. Ja, ze waren een erkende kracht binnen de besturing van Nederland geworden en praatten op het hoogste niveau met regering en werkgevers. Maar luisteren naar wat de leden wilden, leek de leiding te zijn vergeten. Dat leidde tot onvrede. De vele wilde stakingen rond 1960 zijn een goede indicatie voor die houding, net als de opmerking van een Amsterdamse havenarbeider die socioloog Ter Hoeven in 1963 optekende: ‘Het grootste gros wil niks van de bond weten. Deze mensen zeggen: de bestuurders roken dure sigaren van mijn centen.’
‘De bestuurders roken dure sigaren van mijn centen.’
Bij de metaalbewerkersbond begon daarom een experiment met Bedrijfsledengroepen (BLG’s), om zo het contact tussen leiding en leden te herstellen. BLG’s bestaan nog steeds, al vervullen ze in de meeste bedrijven tegenwoordig de functie van brug tussen de bonden en de ondernemingsraden.
Dat werkgevers en de overheid met de vakbeweging willen praten en overleggen, doen ze niet alleen uit morele plicht, maar vooral omdat de beweging een bepaalde macht vertegenwoordigt. En die macht komt tot uiting in het ledental en de draagkracht die het bestuur onder de leden heeft. Wanneer leden weglopen of op eigen gelegenheid handelen, dan verliest de vakbeweging zijn legitimatie als onderhandelingspartner. Dat eerste gebeurde eind jaren vijftig nog niet, maar vanaf 1959 begon de organisatiegraad te dalen. Het eigen handelen van arbeiders was in de jaren vijftig heel duidelijk. Slechts een enkele keer steunde een van de vakbonden stakers; de meeste keren stonden ze alleen.
Om het tij te keren, begon de Algemene Nederlandse Metaalbewerkersbond (ANMB) vanaf midden jaren vijftig met het verleggen van de focus van plaatselijke afdelingen naar bedrijvenwerk. Deze wijziging had twee doelen: het verbeteren van de communicatie tussen bond en leden, maar vooral ook de invloed van de bond vergroten binnen de onderneming. Doordat steeds meer mensen verder van hun werk vandaan woonden, omvatten de plaatselijke afdelingen namelijk niet automatisch meer de leden in de lokale bedrijven. Eind 1963 werden door de ANMB de eerste vier bedrijvenmedewerkers in dienst genomen. In tientallen bedrijven werden vervolgens Bedrijfsledengroepen (BLG’s) opgericht. Later namen andere bonden deze aanpak over.
Grote rol vakcentrales
De eerste jaren na de bevrijding waren voor de vakbeweging een hoopvolle tijd. Wel moesten de dwarsliggende EVC en een aantal onwillige stakers worden afgeschud, maar daarna kon de opbouw van een maatschappij beginnen waarbinnen de vakbeweging een grote rol zou spelen. Vakbondsleden praatten mee in de Stichting van de Arbeid en later ook in de SER en in ondernemingsraden. Ook in het stelsel van sociale zekerheid - inclusief pensioenen - speelden de erkende bonden een grote rol. Zowel werkgevers als overheid namen de opvattingen van de vakcentrales serieus. Niet dat ze altijd hun zin kregen, maar de vakbondsbestuurder die door zijn activiteiten op een zwarte lijst kwam of bij geen enkele zaal terecht kon voor het organiseren van een openbare manifestatie, was inmiddels verleden tijd.
Van bovenaf opgelegd
In de eerste vijftien jaar was daarbij ook nog sprake van de geleide loonpolitiek. De regering bepaalde hoeveel de lonen in het land mochten stijgen en stond een zeer gematigde ontwikkeling van de arbeidskosten voor. De vakbeweging steunde deze aanpak over het algemeen. Het beeld dat leden van de vakbeweging hadden, werd door deze omslag uiteraard beïnvloed. Ver weg in Den Haag bepaalde de regering de loonontwikkeling en de vakbondsbestuurders onderschreven dit beleid. De besturen van elke bedrijfstak sloten dus cao’s af die voor een belangrijk deel, het loon, op hoger niveau bepaald werden.
Toen de economie gaandeweg steeds meer groeide, kwam er vanuit de basis een beweging tot stand die ijverde voor hoger loon. Hoger dan de regering wilde toestaan. Wilde stakingen overspoelden vervolgens een aantal bedrijfstakken. Er was blijkbaar een kloof ontstaan tussen wat de werknemers in het algemeen en de vakbondsleden in het bijzonder wilden en wat de bestuurders wenselijk achtten. Die verwijdering tussen werknemers en vakbeweging bleek ook uit het vanaf eind jaren vijftig dalende ledental van de vakbonden.
Organisatiegraad 1950-2014
Bron: CBS
Nieuwe structuur
In de metaalsector ging de bond het eerst op zoek naar een middel om de belangenbehartiging van de leden in de bedrijven te verbeteren én het contact met de leden zelf. Uit het onderzoek naar een nieuwe bondsstructuur lezen we deze constatering: ‘In de eerste plaats is onze mening dat de vakbeweging - en met name de afzonderlijke bonden - ter wille van een doelmatiger en uitgebreidere belangenbehartiging van haar leden, zich intensief zal moeten gaan bezighouden met de positie van de leden in het afzonderlijke bedrijf. In de tweede plaats menen wij dat zowel vakcentrales als bonden in de huidige maatschappelijke verhoudingen zich dienen te bezinnen op de benadering van de leden in de eigen organisatie.’
De eerste BLG’s
In 1963 begon de ANMB met een viertal bedrijvenmedewerkers, een instituut dat later ook in andere bonden werd opgetuigd. In de haven van Rotterdam waren dat bijvoorbeeld de ‘bedrijfscontactmannen’ die na de grote staking van 1970 in dienst kwamen. Hun taak was het om binnen bedrijven een kern op te zetten, zodat de bond ook daar actief kon zijn. De aloude structuur van plaatselijke bondsafdelingen werd hiermee aangevuld en doorbroken. Zo ontstonden her en der Bedrijfsledengroepen, die ook het al langer bestaande werk in de ondernemingsraden onder hun taken telden. Zij traden op als vakbondsorganen die zich bezighielden met problemen binnen het bedrijf, het versterken van de band tussen bond en leden, maar ook als verspreiders van het bredere vakbondsnieuws. Een manier om dat te doen, was vaak het uitgeven van een eigen krantje.
In diverse cao’s werd in de loop der jaren een bepaling opgenomen dat een onderneming de Bedrijfsledengroep de mogelijkheid gaf om onder werktijd bijeen te komen. Inmiddels was de geleide loonpolitiek overigens losgelaten en konden bonden en werkgevers in principe zelf bepalen hoe de lonen zich zouden ontwikkelen. BLG’s onderhandelden niet over cao’s, maar konden de betreffende bestuurders wel van informatie en argumenten voorzien voorafgaand aan de onderhandelingen. Mocht het tot een arbeidsconflict komen, dan stonden veel BLG’s klaar om de strijd op bedrijfsniveau te steunen en te voeren. Bij de vele bedrijfssluitingen die in de jaren zeventig plaatsvonden, speelden Bedrijfsledengroepen vaak ook een belangrijke rol in het informeren en in beweging brengen van de leden.
Vakbondsconsulent
Na het Akkoord van Wassenaar en de jubeltonen over het poldermodel, verschoof de aandacht toch weer voor een groot deel richting het centrale overleg. BLG’s bleven wel bestaan, maar dienden vaak vooral om het centrale beleid te verspreiden en de ondernemingsraad kritisch te volgen. In de huidige ongedeelde FNV zijn de BLG’s de basis van waaruit sectoren worden gevormd. Het werk van de BLG wordt ondersteund door een Vakbondsconsulent, een lid dat onder werktijd enige uren per week leden met een probleem te woord kan staan.
- I.P. van Leerdam e.a., Vakbeweging in beweging, Meppel 1964
- David de Leeuw, Een taaie strijd. Vijfentwintig jaar vakbondswerk op De Schelde, zp 2000
- G.E. van Vliet (red.), Vakbond en bedrijf. Nieuwe vormen van interactie en confrontatie, Rotterdam 1976