Boos op Koos


Nederland verbood in 1903 ambtenarenstakingen. Het duurde tot 1980 voordat Nederland dat verbod introk, onder druk van Europese regelgeving. Drie jaar later brak een grote staking van ambtenaren uit toen ze protesteerden tegen een loonsverlaging. De maandenlange acties leidden tot een compromis, nadat rechters de acties verboden.

In 1903, na de eerste spoorwegstaking, vaardigde de regering een stakingsverbod uit. De politiek wilde in meerderheid dat er een eind zou komen aan de mogelijkheid dat een relatief kleine groep arbeiders de economie ernstig zou kunnen schaden. Ze nam het volledige eigen personeel direct mee in dat verbod, dat bekend kwam te staan als de ‘wurgwetten van Kuyper’. Het verbod zou tot 1980 van kracht blijven.

‘Stakingsrecht is geen recht om de staking te winnen’

De oorlogsjaren niet meegerekend, was er al die jaren geen wet die het stakingsrecht regelde, behalve bovenstaand verbod voor een specifieke groep: rijdend personeel van spoor- en tramwegen en ambtenaren. Wel waren er vanaf de jaren vijftig regelmatig discussies over een stakingswet, maar die leidden tot niets. Pas toen er een Europees Sociaal Handvest kwam, moest Nederland de zaak versnellen. Zelfs toen werd het nog jaren gerekt, omdat de regering moeite had met intrekking van de wet van 1903. Terwijl het Handvest al uit 1961 stamt, nam Nederland pas in 1980 de laatste hobbel.

Daarna bleek al snel dat ambtenaren ook kunnen staken. Nadat minister Koos Rietkerk in 1983 de salarissen met 3,5% wilde verlagen, kwamen ze massaal in actie onder het motto ‘Boos op Koos’.

Lees lange versie

In 1983 waren de tegenstanders van alles wat naar macht van werknemers riekt, volop in de aanval. Rechts was in een winning mood en de arbeiders- en vakbeweging waren in het defensief. De regering onder leiding van CDA’er Ruud Lubbers begon een project om de collectieve lasten terug te dringen. Deze lasten waren sinds 1970 toegenomen van ongeveer 45% van het bruto nationaal product tot ruim 62%. Overigens niet alleen door ‘potverteerder’ Joop den Uyl, zoals rechtse politici en commentatoren tot op de dag van vandaag beweren. Ook de kabinetten Van Agt gingen vrolijk door met het laten groeien van de collectieve uitgaven. Den Uyl eindigde in 1977 met een kleine 53%, maar na Van Agt stond de teller pas op de genoemde 62%. Minister van Economische Zaken Ruding verwoordde de plannen van Lubbers later als volgt: ‘De tijd van pappen en nathouden was voorgoed voorbij en er moesten maatregelen worden getroffen’.

Loonsverlaging 3,5%

Een van die maatregelen was het plan om de salarissen van ambtenaren en de uitkeringen met 3,5% te verlagen. Het leken de tijden van Colijn wel, de crisis van de jaren dertig. Mensen die die tijd nog hadden meegemaakt, voelden dat ook zo, ondanks het feit dat de regering tegelijk met de salariskorting een verkorting van de arbeidstijd voorstelde. De bonden, met de Abvakabo van Jaap van der Scheur voorop, voelden zich gepasseerd en gooiden hun kont tegen de krib. Bij ledenraadplegingen bleek dat veel betrokkenen de regeringsmaatregelen helemaal niet zagen zitten. Er moesten acties komen. De rest van de samenleving keek misschien wat meewarig naar deze onrust onder ambtenaren, aangezien een jaar eerder de vakcentrales het akkoord van Wassenaar hadden ondertekend. Toen ging de vakbeweging juist akkoord met loonmatiging, in ruil voor de belofte dat werkgevers banen zouden scheppen. Overigens was het reële loon voor alle Nederlandse werknemers in 1981 al acht procent gedaald ten opzichte van 1979, dus waarom dit nog eens in een afspraak moest worden vastgelegd? Maar goed, de ambtenaren weigerden massaal om zich zomaar gewonnen te geven. Evenals trouwens de uitkeringsgerechtigden, die op 11 juni al met een demonstratie van ruim vijftigduizend mensen hun onvrede hadden laten zien.

Boos op Koos

De woede onder de ambtenaren richtte zich op de verantwoordelijke minister Koos Rietkerk onder het motto ‘Boos op Koos’. De acties begonnen kleinschalig bij de Amsterdamse brandweer, maar vanaf 16 oktober gingen ze als een golf over het land. Het spoorwegpersoneel plakte eerst de ramen van Amsterdam CS dicht en ging later over tot een stiptheidsactie. De stiptheidsacties zouden nog enkele weken aanhouden. Ook 1800 buschauffeurs gingen in staking. Na enige aarzeling namen de bonden de staking over. Inmiddels werd ook op diverse andere plaatsen gestaakt. Premier Lubbers probeerde op 1 november nog op eigen houtje verdere acties te voorkomen door aan te bieden dat de salarissen slechts met 3% zouden dalen. Zijn voorstel leverde de hoon van de bonden op en wrevel binnen het kabinet, omdat hij deze uitspraak volledig buiten zijn collega-ministers om deed.

Ontwrichtende acties

De dag na de interventie van Lubbers kondigde de Abvakabo ontwrichtende acties aan. Zonder deze acties hadden de ambtenaren namelijk geen poot om op te staan. De beuk moest erin en dat gebeurde ook. Vooral bij PTT Post - toen nog een staatsbedrijf - en de reinigingsdiensten voerde het personeel op grote schaal actie. De post stapelde zich op in de kantoren en het huisvuil op straat; en dat twee weken lang. Nog ontwrichtender waren echter de stiptheidsacties van bijvoorbeeld de douane. Als werknemers zich stipt aan de regels houden, staat alles immers vrijwel stil. In totaal voerden ongeveer honderdduizend mensen op de een of andere manier actie.

Inmiddels kwamen echter ook tegenstellingen binnen de bonden naar boven drijven: het CNV haakt uiteindelijk zelfs af. Uiteindelijk werd ook door de Abvakabo genoegen genomen met de door Lubbers toegezegde 3%. Dit gebeurde onder druk van uitspraken van diverse rechters, die stakingen bij PTT, ROTEB en RET verboden. Het nog vrij prille stakingsrecht leek op dat moment een wassen neus door dit optreden van de rechterlijke macht. De rechter die verdere acties bij de posterijen verbood, vond dat ze nu lang genoeg hadden geduurd. Ambtenaren hebben wel stakingsrecht, maar geen recht om die staking te winnen, zo verklaarde hij jaren later.

Stakingsrecht uitgehold

Zo legden deze rechter en zijn collega’s in 1983 de basis voor de jurisprudentie over het stakingsrecht van ambtenaren, maar ook van andere werknemers. Er mag worden gestaakt, maar dan moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Staken moet een soort ‘ultimum remedium’ zijn, om het in juridische termen te zeggen. Het mag, maar dan pas in laatste instantie, als alle andere middelen hebben gefaald. Dit beginsel sluit aan op de voorwaarden die door christenen in 1891 al werden gesteld aan het recht van arbeiders om te staken. De toepassing zoals de Nederlandse rechters die hebben gehanteerd, is ze in 2002 wel op een berisping komen te staan. Een commissie van onafhankelijke deskundigen van de Raad van Europa (Europees Comité voor Sociale Rechten) oordeelde toen dat de Nederlandse rechters door hun aanpak het stakingsrecht feitelijk ondermijnen. In 2013 schreven Nederlandse juristen dat de rechters zich nog steeds niet aan letter en geest van het ESH houden.

Vakbonden en werknemers hebben daar sinds de afschaffing van de wurgwetten van Kuyper in 1980 af en toe lak aan gehad. Dat blijkt niet alleen uit de ambtenarenstakingen van 1983, maar ook uit de vele stakingen in het openbaar vervoer die sindsdien hebben plaatsgevonden. Maar ze kunnen altijd de rechter op hun weg vinden.

bronnen
  • A.W. Haverkort en I. Witte, Ontwikkeling van het stakingsrecht na kritiek van het ECSR, Tijdschrift Arbeidsrechtpraktijk, nummer 3, april 2013, p. 114-118
  • Sjaak van der Velden (red), Ambtenarenacties 1983, Rotterdam 2010
  • Peter Broertjes en Arendo Joustra, Ambtenaren in Actie. Reportage van een Hollandse herfst, Amsterdam 1984