Migranten en de vakbeweging
Voor werknemersorganisaties als vakbonden is het altijd lastig geweest hoe om te gaan met nieuwkomers. Er bestond enthousiasme over de internationale arbeidersklasse die ‘morgen zou heersen over de aarde’, maar werknemers van elders vormden ook een bedreiging. Neerwaartse loondruk en culturele verschillen werden gezien als een groot probleem. Toch probeert de vakbeweging migranten op te nemen.
‘Nog steeds een grotendeels blank bolwerk’
Hoe ga je als vakbeweging om met werknemers uit andere landen? Een vraagstuk dat een eeuw geleden nog maar zeer klein was. Pas vanaf de jaren 1950 en 1960 werd het een punt van voortdurende aandacht. Vakbonden probeerden wel aansluiting te vinden met de nieuwe groepen, maar het ging zeer moeizaam. Pamfletten in de landstaal hielpen iets, maar zeker de eerste generaties gastarbeiders en migranten vonden maar moeilijk hun weg naar de vakbeweging. Voor de eerste generatie is dat voor een deel te verklaren uit het feit dat ze vaak afkomstig waren uit dictatoriale landen, waar de vakbeweging geheel in handen van de staat was. Maar later, toen de kinderen van de gastarbeiders hier aan het werk gingen, bleek het ook moeilijk om deze tweede generatie te organiseren.
In de beginjaren van de Nederlandse vakbeweging was er nauwelijks sprake van niet-Nederlanders in ons land en nog minder van mensen wier oorsprong niet in Europa lag. Een enkele keer had men te maken met mensen van buiten die als ‘onderkruiper’ hierheen kwamen tijdens arbeidsconflicten, zoals ook Nederlandse arbeiders zich wel eens elders aanboden om werk van stakers over te nemen.
Chinese stokers
De eerste keer dat het om niet-Europeanen ging, was tijdens de zeeliedenstaking van 1911. De reders hadden toen voor de zekerheid alvast Chinese stokers hierheen gehaald om de voortgang van het zeevaartbedrijf te waarborgen. De vakbeweging wist hier niet goed raad mee. Dat het onderkruipers waren, was al genoeg reden om ze te vervloeken, maar het feit dat het mensen van buiten Europa waren, gaf er toch een apart accent aan. Opvallend is dat de radicaalste bond zich het minst liet verleiden tot een racistische scheldkanonnade, terwijl de NVV-bond sprak over ‘het gele gevaar’. Die term bleef nog geregeld terugkomen in de jaren die volgden.
Onvrede met de aanmonstering van buitenlandse zeelieden leidde in 1926 zelfs tot een echte rel, waarbij Nederlanders zich keerden tegen vijftig ‘Arabische’ zeelieden waarvan de herkomst overigens niet geheel duidelijk was. Zeeliedenvereniging De Eendracht koos ook hier de kant van de Nederlanders, hoewel er nu geen sprake van onderkruiperij was. Toch waren de problemen in die jaren beperkt; er werkten vooral buitenlanders in de scheepvaart en in de mijnen - als we de Duitse dienstmeisjes buiten beschouwing laten. Dit waren Europeanen, waar niet altijd vriendelijk over werd geoordeeld. In het straatbeeld waren ze echter niet opvallend aanwezig en hun kinderen konden eenvoudig opgaan in de gevestigde bevolking.
Gastarbeiders en andere migranten
De grote verandering kwam pas met de werving van de eerste gastarbeiders eind jaren vijftig. Vanaf toen bevolkten steeds grotere groepen buitenlanders de arbeidsmarkt en dat gaf verschillende spanningen. Eerst ging het om Spanjaarden, Italianen en Grieken die na het werk over het algemeen naar hun thuisland terugkeerden. Later voegden zich daar Turken en Marokkanen bij, die bleven en hun gezinnen hierheen mochten halen. En nog weer later Surinamers en Antillianen, inwoners van het Koninkrijk. Dat waren dus drie migratiegolven van mensen die tamelijk zichtbaar waren en zijn. Als ze in loondienst traden, namen ze deel aan de arbeidsmarkt en fungeerden ze op zijn minst als een neerwaartse druk op de lonen. Ze waren dan echter ook een deel van de klasse van werknemers.
Dreigend ontslag
Door buitenlandse werknemers werd geregeld actie gevoerd. Wat buitenlandse stakers daarbij als dreiging boven het hoofd hing, was uitzetting. Dat is ook diverse malen gebeurd. De gewone rechten golden blijkbaar niet voor deze groep arbeiders. In 1951 vond in Kerkrade een staking plaats van Poolse mijnwerkers, die al sinds de jaren twintig in groten getale in Limburg werkten. De stakers werden na enkele dagen door de directie ontslagen. De politie pakte hen op 30 april vervolgens op ‘als vreemdelingen zonder middel van bestaan’. Onder hen waren de 21-jarige in Heerlen geboren Jozef Tomczyk en zijn 26-jarige in Schaesberg geboren broer Antoni, die pas op 16 juni werden vrijgelaten. Zonder enige vorm van proces waren zij anderhalve maand van hun vrijheid beroofd geweest.
Staken voor gratificatie of woonruimte
Ook andere groepen buitenlanders hebben het werk soms gestaakt. Zoals in 1952 bij de Koninklijke Rotterdamse Lloyd, toen Indonesische zeelieden aan het eind van de Ramadan een gratificatie eisten. De staking begon onder honderd man aan boord van het emigrantenschip Waterman en breidde twee dagen later uit naar de Willem Ruys. Het GAB trachtte plaatsvervangers voor de stakers te vinden en de KRL was succesvol bij de Ruys. Deze kon namelijk uitvaren met vijftig Nederlandse onderkruipers en 75 studenten aan boord. Uiteindelijk kwam er na twee weken een bevredigende regeling voor de gratificatie.
Eén staking in 1956, van bijna tweehonderd Ambonezen - zoals Molukkers toen nog werden genoemd - is de moeite van het vermelden waard. Zij legden in Huizen, Hoogeveen en Beilen bij diverse bedrijven het werk neer, uit protest tegen een regeringsmaatregel met betrekking tot hun woonoorden. De actie duurde een week. Degenen die niet durfden staken, meldden zich ziek.
Verder legden in 1961 duizend Italianen in Twente een week lang het werk neer, omdat zij als buitenlanders discriminatie ondervonden.
Hoog opgelopen emoties
Ook latere groepen migranten legden een enkele keer het werk neer, zoals de zeventig Marokkanen die in 1987 staakten bij McCain in Hoofddorp. De actie ging buiten de bonden om en zoals een vakbondsbestuurder tegen de krant zei: ‘Het had weinig gescheeld of het was op sabotage en geweld uitgelopen. De emoties waren heel hoog opgelopen: de knoppen van de productielijnen om en alle werkwilligen eruit, dat was de stemming onder de stakers. Er waren erbij die vroeger bij Franse autofabrieken hebben gewerkt. Daar gaat het bij stakingen nogal rauw toe. Ik heb toen een donderpreek moeten houden, om duidelijk te maken dat dat in Nederlandse verhoudingen niet gaat.’
Contact leggen
De vakbonden moesten dus wel iets ondernemen om contact te krijgen met deze nieuwe groep arbeiders die niet vanzelf naar ze toe kwam. Het NVV nam Lino Calle in dienst als medewerker op het secretariaat voor Buitenlandse Werknemers. Calle was een Spaanse sociaaldemocraat die in Utrecht bij de Demka werkte. Hij richtte in 1963 de Nederlandse afdeling van de UGT op, de Algemene Arbeidersbond, een door dictator Franco verboden bond. De metaalbond van het NVV bood de UGT vergaderruimte en faciliteiten en Lino Calle pleitte ervoor dat de Spaanse werknemers in Nederland lid van het NVV werden. In 1969 deed Calle vanuit het NVV onderzoek naar infiltratie door de Spaanse ambassade bij de tehuizen voor Spaanse gastarbeiders.
De vakbonden verspreidden geregeld folders over sociale rechten en vakbondspamfletten in de moedertaal van de gastarbeiders. Ze hielden aparte spreekuren en organiseerden kadercursussen, onder andere om de gastarbeiders te scholen. Zo konden ze, als ze weer naar het moederland zouden terugkeren, ginds een vrije vakbeweging opbouwen.Maar de vakbeweging bleef een grotendeels blank bolwerk, al waren er diverse acties van buitenlandse werknemers en andere migranten.
Grote uitdaging
Een oplossing voor het probleem is nog steeds niet gevonden, nu er weer nieuwe groepen buitenlandse werknemers de arbeidsmarkt betreden. Met Organizing lijkt het kortstondig te lukken om migranten lid te maken, maar dat blijkt over het algemeen van korte duur. Ook pogingen om huishoudelijk personeel te organiseren, vaak migrant en vrouw, zijn vooralsnog slechts beperkt een succes. Hier ligt nog steeds een grote uitdaging voor de vakbeweging. Maar gelukkig worden ze vanuit de bonden niet meer zo bejegend als de Chinezen een eeuw geleden.
- Paul Brassé en Willem van Schelven, Assimilatie van vooroorlogse immigranten. Drie generaties Polen, Slovenen, Italianen in Heerlen, Den Haag 1980
- Kees Groenendjk, ‘Verboden voor Tukkers. Reacties op rellen tussen Italianen, Spanjaarden en Twentenaren in 1961’, in: Frank Bovenkerk (red), Wetenschap en partijdigheid, Assen 1990, pp. 55-96
- Judith Roosblad, Vakbonden en immigranten in Nederland (1960-1997), Amsterdam 2002
- Matthias van Rossum, Hand aan hand (blank en bruin). solidariteit en de werking van globalisering, etniciteit en klasse onder zeelieden op de Nederlandse koopvaardij, 1900-1945, Amsterdam 2009
- H.J.J. Wubben, Chineezen en ander Aziatisch ongedierte: lotgevallen van Chinese immigranten in Nederland, 1911-1940, Zutphen 1986